Wanneer je het verloop van je ochtendtemperatuur in een cyclus volgt, stel je vast, dat er twee temperatuurniveaus zijn. Vóór de eisprong, in de eerste cyclusfase, is de temperatuur iets lager. Rond de eisprong stijgt ze met tenminste 0,2°C en blijft ze hoog tot aan het einde van de cyclus.
Meetwijze
- Meet onmiddellijk na het wakker worden, maar vóór het opstaan
- Meet in de leerfase liefst dagelijks (na tenminsteéén uur slaap)
- Een normale kwikthermometer volstaat
- Steeds dezelfde thermometer
- Steeds dezelfde meetwijze: in de mond, in de anus of in de schede; nooit onder de arm!
- Noteer je temperatuur onmiddellijk op de cycluskaart
Meetduur
- In de anus (rectaal) ongeveer 3 minuten
- In de mond (oraal) ongeveer 3 minuten (onder de tong, tegen de tongwortel)
- In de schede (vaginaal) ongeveer 3 minuten
Mogelijke storingsfactoren
- Andere thermometer
- Fouten of veranderingen in de meetwijze
- Verschillende meettijden
- Verandering van omgeving (reis, klimaat)
- Stress en psychische belasting, opwinding
- Ongewoon alcoholgebruik Laat eten ‘s avonds
- Ongewoon laat gaan slapen
- Te korte of gestoorde nachtrust
- Ploegendienst
- Ziekte
- Je slecht voelen
- Bepaalde medicatie
Hoe lees en noteer je de temperatuur? Je noteert de temperatuurwaarden met een stip in de curve. De lijntjes op de cycluskaart komen overeen met de graden van de thermometer. Wanneer de kwikzuil op een streepje staat, noteer je de stip op het lijntje (in het midden). Staat de kwikzuil tussen twee streepjes, dan noteer je de stip in het midden van het vakje.
Je verbindt de temperatuurstippen dag na dag met mekaar. Boven de temperatuur noteer je in de rij “meettijd” het uur van de meting. Mogelijke storingen en bijzonderheden schrijf je in de bovenste rij. In de leerfase (eerste 2 à 3 cycli) meet je dagelijks om het individuele temperatuurniveau van lage en hoge fase en je persoonlijke reacties op mogelijke storingen te leren kennen.