Bloedingen

1. Welke oorzaak hebben tussentijdse bloedingen vóór de menstruatie?

Vaak hebben tussentijdse bloedingen een verband met een gele lichaamsinsufficiëntie en/of een gestoorde eirijpingsfase. Waarschijnlijk scheidt het gele lichaam de laatste dagen van de cyclus niet voldoende progesteron meer af om het baarmoederslijmvlies optimaal te houden. Vaak kan tegelijk al een dalen van de basale lichaamstemperatuur worden waargenomen.

2. Waarom en waardoor ontstaan tussenbloedingen?

Tussenbloedingen hebben verschillende oorzaken:

  1. er bestaan ovulatiebloedingen (zie eisprong) en
  2. andere vormen van tussenbloedingen. Tussenbloedingen die niet met de eisprong kunnen worden geassocieerd hebben doorgaans een ziekelijke oorsprong en moeten door de gynaecoloog worden onderzocht.
3. Welke oorzaak hebben tussenbloedingen in de zwangerschap?

Tussenbloedingen in de zwangerschap kunnen verschillende oorzaken hebben. De interpretatie ervan rijkt buiten de Sensiplan-consultatie en moet door een gynaecoloog worden gemaakt.

4. Hoe komt men in een monofasische cyclus tot een bloeding?

Een monofasische cyclus bestaat in principe alleen als een cyclusfase, die door het hormoon oestrogeen bepaald wordt. Het oestrogeen is o.a. verantwoordelijk voor de opbouw van het baarmoederslijmvlies. Dit kan echter niet oneindig worden opgebouwd. Op een zeker ogenblik is het ‘te dik’ om met voedingsstoffen voldoende verzorgd te worden. Het wordt dan afgestoten, wat tot uiting komt in een bloeding en een lage temperatuurfase (afbraakbloeding).

Eisprong

5. Wanneer vindt precies de eisprong plaats?

Deze vraag kun je op verschillende manieren beantwoorden:

De eisprong vindt plaats

  • 12 tot 16 dagen vóór de menstruatie
  • gemiddeld 24 – 36 uur na de eerste stijging van het LH (luteiniserend hormoon) in het bloed (serum), resp. 9 – 24 uur na de LH-piek in het serum
  • gemiddeld 24 – 41 uur na de piek van oestrogeenproductie.

Verdere bepalingen in de tijd zijn mogelijk door temperatuurmeting, de cervixslijmwaarneming en de baarmoederhalsobservatie.

6. Kan de eisprong op een dag nauwkeurig worden vastgesteld?

De dag van de eisprong kan door echografie en hormoonanalyse relatief juist worden bepaald. De andere waarnemingen (temperatuurmeting, waarneming van het cervixslijm, baarmoederhalsobservatie) laten slechts achteraf ongeveer de dag van de eisprong bepalen.

7. Kunnen spontane of meerdere eisprongen in een cyclus plaats vinden?

Er zijn steeds weer vrouwen die aangeven onmiddellijk vóór hun menstruatie zwanger te zijn geworden. Daarom houdt het sprookje van de dubbele eisprong hardnekkig stand (ook bij gynaecologen). Hierbij gaat het echter alleen om een late eisprong, b.v. rond de tijd van de verwachte menstruatie, die echter omwille van de opgetreden zwangerschap niet plaats vond.

De eisprong vindt plaats omwille van de afscheiding van het hormoon LH. Na de eisprong blokkeert de hoge progesteronconcentratie die afscheiding van FSH en LH, zodat geen nieuwe eisprong kan plaats vinden. Deze blokkade wordt pas na de afbraak van het gele lichaam opgeheven, d.w.z. dat pas na de menstruatie een nieuw eirijpingsproces kan beginnen.

Meerlingzwangerschappen ontstaan door meerdere eisprongen in dezelfde periode (binnen korte tijd). De vrouw neemt slechts haar normale vruchtbaarheidstekens waar.

8. Kan de eisprong onmiddellijk na de menstruatie plaatsvinden?

Ja. Er zijn vrouwen die na een langere menstruatiebloeding vroege eisprongen hebben, zodat de tijdelijke afstand tussen het einde van de bloeding en de eisprong heel kort kan zijn.

9. Waarom kan er bij de eisprong een tussenbloeding komen?

Noch over de oorzaak, noch over het tijdelijk verband van de zgn. ‘ovulatiebloedingen’ (ovulatie = eisprong) rond de eisprong kan men precieze informatie geven. Sommigen zien hierin een fenomeen dat de eisprong vooraf gaat en brengen het in verband met de hoge oestrogenenconcentratie in deze periode, die een bloedvatstuwing in het baarmoederslijmvlies veroorzaakt met daaropvolgend een bloeding. Andere zien hierin een soort hormonendervingsfenomeen ten gevolge van de abrupte terugval van de oestrogenenspiegel na de oestrogenenpiek.

Een echte ovulatiebloeding is zeldzaam. Ze kan verschillende sterkte hebben, van lichte, roodachtige of bruinachtige verkleuring van het cervixslijm tot een bloeding die sterk gelijkt op een menstruatie.

10. Wanneer vindt de eisprong plaats ten opzichte van de stijging van de basale lichaamstemperatuur?

De eisprong vindt in de meeste gevallen 1 of 2 dagen vóór de temperatuurstijging of op de dag van de stijging zelf plaats, in zeldzame gevallen 3-4 dagen voordien of pas op de dag van de 2e hogere meting.

11. Wanneer vindt de eisprong plaats in relatie tot de slijmpiekdag?

Om deze vraag te beantwoorden bestaan verschillende studies. Zij zijn slechts gedeeltelijk vergelijkbaar, omdat de definitie van slijmpiekdag niet steeds overeenkomt. Volgens de correlatiestudie van prof. dr. G. Feundl die de definitie van Sensiplan als basis nam, viel de slijmpiekdag het vaakst op de dag van de eisprong of de dag ervoor.

12. Wanneer vindt de eisprong plaats in relatie tot de maximale verandering van de baarmoederhals?

In onderzoeken van G. Freundl in Düsseldorf, waarbij de dag van de eisprong werd geschat, traden in 2/3 van de gevallen de maximale cervixveranderingen op de dag van de eisprong of 1 dag voordien of nadien. In de cycli, waarin de eisprong met echografie en LH-metingen werd bepaald, kon deze nauwe correlatie worden bevestigd: in alle gevallen was de maximale cervixveranding in een periode van 2 dagen vóór tot één dag na de eisprong waarneembaar.

13. Waardoor kan de eisprong worden verhinderd?
  1. Door de inname van zgn. ovulatieremmers (pil),
  2. door psychische stresssituaties
  3. door hormonale storingen (teveel prolactine, teveel mannelijke hormonen/androgenen, schildklierfunctiestoornissen enz.),
  4. door frequente borstvoeding de eerste maanden na de bevalling.
14. Is het mogelijk dat ondanks een temperatuurstijging geen eisprong heeft plaats gevonden?

Ja. In heel zeldzame gevallen verandert het follikeltje in een geel lichaam zonder voordien de eicel te hebben vrijgegeven. Er wordt progesteron geproduceerd en een temperatuurstijging veroorzaakt, hoewel geen eisprong heeft plaatsgevonden. Dit gebeuren wordt LUF genoemd (= Luteinised unrupted Follicle).

Eicel

15. Hoe lang is de levensduur van de eicel?

Alle momenteel beschikbare gegevens stammen af van indirecte aanduidingen uit kunstmatige bevruchting en in-vitrofertilisatie, evenals van statistische berekeningen en Sensiplan. Ze bevestigen allen de veronderstelling dat de menselijke eicel de lichaamscel met de kortste levensduur is. De levensduur bedraagt volgens de nieuwste bevindingen 12–18 uur.

16. Hoe lang duurt het van de bevruchting tot de innesteling?

Ongeveer 6–7 dagen na de bevruchting nestelt het bevruchte eitje zich in de wand van de baarmoeder in.

Hormonale kringloop

17. Waarom sterft het gele lichaam af?

De redenen voor het afsterven van het gele lichaam zijn nog ongekend.

18. Welke invloed hebben hormonale storingen op de cyclus?

Hormonale storingen zoals b.v. overdreven schildklierfunctie, verhoogde androgenen enz. kunnen tot cyclusstoringen aanleiding zijn. Al naargelang de ernst kan er daarbij aanleiding zijn tot gestoorde, d.w.z. verlengde eirijpingsfasen, tot vaker optredende monofasische cycli tot zelfs het uitblijven van bloedingen (amenorroe). Als een vrouw met dergelijke cyclusstoringen, die reeds langer bestaan naar de consultatie komt, is het aanbevolen om ze naar een arts te sturen en haar een bloedonderzoek aan te bevelen. Dit geldt zeker wanneer er kinderwens bestaat.

19. Hoe komt men tot een temperatuurstijging of een verhoogde temperatuurfase?

Het gele lichaam scheidt het hormoon progesteron in het bloed af. Dit beïnvloedt het temperatuurcentrum in de hersenen op zodanige wijze, dat dit tot een stijging van de lichaamstemperatuur leidt.

20. Welk verband bestaat er tussen oestrogenenpiek en libidopiek?

De veronderstelling dat de periode van de oestrogenenpiek met de libidopiek van de vrouw samenvalt is door prof. G. Döring in een studie in vraag gesteld. In deze studie hebben vrouwen verschillende libidomaxima in het verloop van de cyclus aangegeven, het vaakste vóór en na de menstruatie. Bij een deel van de vrouwen was de seksuele bereidheid tot reactie rond de tijd van de eisprong het grootste. In discussies rond dit thema moet men er alleszins aan denken dat het libido bij de mens niet alleen van hormonen maar ook van situaties afhangt. Verschillende fysische en psychische factoren spelen een rol. Ook wanneer vaak libido gelijkgesteld wordt met de wens naar geslachtsgemeenschap. Andere seksuele uitdrukkingsvormen en tederheid blijven hierbij buiten beschouwing.

Kinderwens

21. Wanneer zou een ongewenst kinderloos paar met een steriliteitsbehandeling moeten beginnen?

De cyclusnoteringen kunnen een eerste aanwijzing zijn van mogelijke storingen bij de vrouw: gele lichaamsinsufficiëntie, monofasische cycli. In deze gevallen is een gesprek met een gynaecoloog over het verdere verloop aangewezen. Bij normale cyclusverlopen komt het meestal binnen de drie tot zes maanden tot een zwangerschap. Indien in deze tijdspanne geen zwangerschap optreedt, is een medische verklaring van de oorzaken gewenst. Omdat de onderzoeken bij de man eenvoudiger zijn en omdat ook de oorzaken voor ongewenste kinderloosheid voor 40% bij de man liggen, is het aangewezen, om rond deze tijd eerst een uroloog op te zoeken voor verdere verklaringen of om onmiddellijk naar een steriliteitscentrum te gaan. Of een steriliteitsbehandeling wenselijk is, kan alleen het paar met kennis van de oorzaken en na grondige consultatie bepalen.

Over dit thema vind je verdere richtlijnen in het hoofdstuk ‘onvervulde kinderwens’ van de consulentenhandleiding.

22. Kan de bevruchtingsmogelijkheid door hete baden of door koorts worden beïnvloed?

De teelballen van de man bevinden zich buiten de buikholte en hebben daarom een lagere temperatuur dan de rest van het lichaam. Een verwarming van de teelballen door te enge kleding, koorts, werk aan hoogovens enz. kan de zaadcellen weliswaar beschadigen, maar is doorgaans reversibel. Dat betekent dat wanneer de oorzaak van de oververhitting weggewerkt wordt, ook de bevruchtingsmogelijkheid van de man opnieuw gegarandeerd is.

23. Welke mogelijkheden voor geslachtsbepaling bestaan er tijdens de bevruchting?

Geen

Ziekten/medicatie

24. Wanneer moet een arts worden geraadpleegd?
  • Bij onverklaarbare bloedingen
  • Bij pijn in de onderbuik
  • Bij roodheid, jeuken en vloed
  • Bij monofasische cycli over een langere tijdspanne in de normaal vruchtbare jaren, d.w.z. buiten adolescentie en overgangsjaren
  • Bij gele lichaamsinsufficiëntie en monofasische cycli bij kinderwens.
25. Welke medicamenten beïnvloeden de slijmvorming?

Slijmoplossende (met guaifenesine) middelen en hormonale medicamenten (oestrogeen) kunnen de slijmvorming beïnvloeden. Bovendien kunnen alle medicamenten die een storing van de eirijping of de gele lichaamsvorming ten gevolge hebben (b.v. anti-epileptica) ook de slijmvorming beïnvloeden.

De invloed van langdurige medicatie bij chronische ziekten moet daarbij anders worden geëvalueerd dan de kortstondige inname van medicijnen bij een acute ziekte. Bij een langdurige therapie bestaat doorgaans een gewenningseffect van het lichaam aan het medicament.

26. Welke uitwerkingen hebben substanties die in de schede worden ingebracht (melkzuurpreparaten, gel enz.) op het slijm?

Alle in de schede ingebrachte substanties kunnen het slijmsymptoom storen of het slijm verbergen. Door het uitvloeien van deze middelen kan bovendien het gevoel vervalst worden (b.v. is droogte niet meer te voelen).

27. Welke medicamenten storen de temperatuur?

De temperatuur wordt behalve door de inname van gestagene hormoonpreparaten volgens de huidige kennis van de wetenschap niet beïnvloed door medicamenten. In geval van twijfel neem je contact op met het nationaal secretariaat.

28. Wat doen een schimmelinfectie en de behandeling ervan?

Een schimmelinfectie in de schede uit zich door een witte, kruimelige en meestal naar gist riekende vloed, evenals door een sterke jeukprikkel en roodheid van de buitenste geslachtsorganen.

De behandeling gebeurt volgens medisch voorschrift met vaginale suppo’s en crèmes. Zowel de infectie als ook het medicament kunnen de cervixslijmvorming storen (vloed of wegvloeien van de medicamenten). Vrouwen die de baarmoederhalsobservatie beheersen kunnen deze in plaats van de cervixslijmwaarneming gebruiken.

29. Hoe is de behandeling bij gele lichaamsinsufficiëntie?

Een gele lichaamsinsufficiëntie moet eigenlijk alleen worden behandeld als er kinderwens bestaat. Vandaag gaat men ervan uit dat een verkorte gele lichaamsfase (luteale fase) veroorzaakt wordt door een gestoorde eirijping. Daarom tracht een behandeling meestal de eerste cyclusfase te stabiliseren (zie maatregelen voor de regeling van de cyclus). Daardoor wordt vaak ook de tweede fase langer.

30. Welke medicamenten veroorzaken cyclusstoringen?

Er zijn nauwelijks medicamenten die het cyclusverloop storen. Storingen worden veeleer door de oorspronkelijke ziekte veroorzaakt (b.v. diabetes, schildklierziekten). Voor specifieke gevallen neem je contact op met het nationaal secretariaat.

31. Welke invloed hebben inentingen op de cycluswaarneming?

Een inenting kan de basale lichaamstemperatuur verhogen. Daarom mag een temperatuurverhoging die ermee in verband staat, niet als temperatuurstijging worden geïnterpreteerd. Ze wordt als storing tussen haakjes gezet.

32. Welke invloed hebben anti-epileptica op de cyclus?

Dat hangt af van het speciale medicament dat de vrouw gebruikt. Mogelijk zijn storingen bij de slijmvorming (veel en lange S-fase/geen S), uitgestelde eirijpingsfasen of monofasische cycli. Omdat de storingen niet bij elke vrouw optreden, moeten deze vrouwen worden gemotiveerd om eerst heel gewoon waar te nemen en de inname of verandering van medicament op de cycluskaart te noteren.

33. Welke invloed hebben bloedverdunnende medicamenten op de cyclus?

Bloedverdunnende medicamenten hebben geen invloed op de cyclus.

Menstruatie

34. Waardoor ontstaan lange menstruatiebloedingen?

Een ‘normale’ menstruatiebloeding duurt 2 tot 8 dagen, de meeste vrouwen bloeden tussen 4 en 6 dagen. Daarbij verliezen ze ca. 70 ml bloed.

Als de vrouw een spiraal heeft, dan kan dit de oorzaak zijn voor een langer durende bloeding.

35. Kan een vrouw tijdens de menstruatie zwanger worden?

Ja. Bij vrouwen, die kort na de menstruatie een eisprong hebben, kan een gemeenschap tijdens de bloeding tot een zwangerschap aanleiding geven. Door het menstruatiebloed kan het cervixslijm verborgen worden.

36. Wat zijn de redenen voor menstruatieklachten?

Pijn tijdens de regels kan verschillende oorzaken hebben. Enerzijds zijn er psychische factoren/stress, anderzijds kan het zijn dat er bloedvatkrampen optreden ter hoogte van de baarmoederspieren. Een andere overweging is dat de krampachtige pijn tot stand komt door de overmatige vorming van prostaglandines (‘weemiddel’) in het slijmvlies. Opvallend treden menstruatieklachten haast alleen in bifasische cycli op. Daarom kan het ook zijn dat een onevenwicht van oestrogeen en progesteron de oorzaak is.

Het is ook mogelijk dat er een endometriose is (d.w.z. uitbreiding van het baarmoederslijmvlies, dat zich ook op andere delen van het onderlichaam vastzet). Opdat de oorzaken van (sterke) menstruatieklachten duidelijk zouden worden uitgeklaard, is een medisch onderzoek noodzakelijk.

37. Welke mogelijkheden zijn er om met menstruatieklachten om te gaan?

Preventief werken alle maatregelen voor ontspanning en stressvermindering. Pijnstillend zijn thees, warmte (warmwaterkruik, warm bad, strobloemcompressen), magnesiumtabletten.

Verder is het op doktersvoorschrift ook mogelijk om een behandeling op te starten met krampoplossende middelen, prostaglandineremmers of hormonen (ovulatieremmers). Bij endometriose is medische behandeling noodzakelijk.

Ovulatiepijn

38. Wat betekent de ovulatiepijn?

Het fenomeen van de ovulatiepijn is heel verschillend: het gaat van een vage druk in het bekkengebied, via een diffuse, één tot meerdere dagen durende pijn in de onderbuik tot een plots inzettende, goed begrensbare pijn, die kort maar ook enkele uren kan duren. Wanneer de pijn aan een bepaalde kant wordt gevoeld, dan komt dat meestal overeen met de kant, waar de eisprong plaats vindt.

De oorzaken van de ovulatiepijn zijn tot op vandaag niet precies bekend.

Als pijnoorzaak worden verschillende zaken vermoed: een door de snelle groei toenemende spanning van het ovariaal kapsel, de eisprong zelf en een daarmee verbonden buikvliesprikkel, de bewegingen van de eileider.

Onderzoeken hebben aangetoond dat de ovulatiepijn eerder een preovulatoir gebeuren is en zo een teken voor de hoogvruchtbare periode. Bij kinderwens is het daarom als symptoom van bijzondere betekenis. Men moet er echter voor verwittigen, dat het einde van de vruchtbare periode niet met het ophouden van de ovulatiepijn mag worden gelijkgesteld.

Slechts een 30 – 40 % van de vrouwen ervaren ovulatiepijn en slechts bij 17% treedt deze regelmatig in elke cyclus op.

Baarmoederhalsonderzoek

39. Bestaat bij het zelfonderzoek van de baarmoederhals een verhoogd infectiegevaar?

Het risico van een inbrengen van kiemen in de inwendige schede is hier even klein te schatten als bij het gebruik van een diafragma, een spermicide suppo of de controle van het draadje bij een spiraal. Men moet er eveneens aan denken dat geslachtsgemeenschap ook niet onder absoluut steriele voorwaarden plaats vindt. Om het gevaar van een infectie zo sterk mogelijk te beperken, moet je bij het voelen van de cervix letten op zuivere handen en korte vingernagels.

Natuurlijke methoden

Billings

40. Hoe werkt de Billings-ovulatiemethode?

De Billings-methode vindt zijn oorsprong bij de Australische neuroloog John Billings, die in de jaren 60 het belang van het cervixslijm voor de bepaling van de vruchtbare periode ontdekte. Hij ontwikkelde een methode, die alleen op de slijmwaarneming gebaseerd is. Ze wordt in een vereenvoudigde vorm in veel ontwikkelingslanden aangeleerd.

In tegenstelling tot de sympto-thermale methode ziet Billings af van de dubbele controle van slijmwaarneming en temperatuurmeting. Omdat echter alleen de stijging van de basale lichaamstemperatuur het bewijs van een eisprong kan leveren, is deze werkwijze minder zeker, vooral wanneer in een cyclus meerdere slijmpiekdagen worden waargenomen. Bij het begin van de cyclus is de bepaling van onvruchtbare dagen eveneens problematisch, omdat geen kennis over een temperatuurstijging in de voorgaande cyclus bestaat.

Rötzer

41. Welke verschillen bestaan er tussen Sensiplan en de sympto-thermale methode van Rötzer?

De belangrijkste verschillen zijn:

Bij de sympto-thermale methode volgens Rötzer zegt de interpretatie voor het einde van de vruchtbare periode: “na de slijmpiekdag zoekt men 3 ‘hogere’ temperaturen na elkaar, die ‘hoger’ zijn dan de hoogste van de 6 voorafgaande metingen. Op de avond van de 3e ‘hogere’ meting begint een zekere onvruchtbare periode, wanneer de 3e ‘hogere’ meting tenminste 02,°C hoger is dan de hoogste meting van de 6 lage waarden.” Hier wordt de basale temperatuur niet zelfstandig, maar afhankelijk van het cervixslijm en ook dan pas geïnterpreteerd, wanneer de slijmpiekdag voorbij is. In de meeste gevallen leidt deze interpretatie tot hetzelfde resultaat als de dubbele controle van Sensiplan.

Een ingewikkelde uitzonderingsregel bij Rötzer is echter nodig, wanneer de temperatuur ‘voortijdig’ stijgt, d.w.z. wanneer de slijmpiekdag pas tijdens of na de temperatuurstijging volgt. Dit kan tot een verkeerde bepaling van de ‘eerste hogere’ meting leiden, wat op zijn beurt vervalsend werkt op de voor het begin van de cyclus belangrijke ‘min-8-regel’. Bij de dubbele controle van Sensiplan is deze uitzonderingsregel niet nodig.

Het zelfonderzoek van de cervix wordt een grote betekenis toegedicht en ze wordt in bepaalde omstandigheden zelfs als enig symptoom aanbevolen.

Een ander onderscheid ligt in de didactische aanpak. De schriftelijke handleiding voor de methode bevat een hoop uitzonderingsregels en bijkomende regels, wat het gevaar van onoverzichtelijkheid en tenslotte onzekerheid met zich meebrengt.

Temperatuur

42. Wat betekent ‘temperatuurmethode’?

In het jaar 1905 beschreef de Nederlandse gynaecoloog Van de Velde voor het eerst het bifasisch verloop van de basale lichaamstemperatuur. In de jaren 50 ontwikkelde Gerd Döring de regels van de temperatuurmethode, die vooral in Duitsland bekend werd. De interpretatieregels voor het einde van de vruchtbare periode luidt: “de juiste temperatuurstijging herkent men daaraan, dat ze binnen de 48 uur of minder start en drie opeenvolgende temperaturen bevat die 0,2°C hoger liggen dan de temperaturen van de 6 voorafgaande dagen.” Voor het bepalen van de onvruchtbare periode vóór de eisprong zijn er twee werkwijzen. Volgens de strenge vorm mag geen onvruchtbaarheid worden aangenomen, volgens de uitgebreide vorm mag gemeenschap plaatsvinden vanaf de 1e cyclusdag tot de dag vóór de vroegste temperatuurstijging min 7.

De temperatuurmethode is een betrouwbare vorm van gezinsplanning. Haar nadelen liggen in de strenge methoderegels, die ertoe leiden dat een groot aantal cycli niet interpreteerbaar is. Ook ontbreken bij deze methode de voordelen van de dubbele controle met andere symptomen.

Pil

43. Welke risico‘s voor de gezondheid ontstaan door de inname van de pil?

Problemen bij pilinname zijn individueel en moeten met elke individuele vrouw in een gesprek met de arts worden bekeken. Dit geldt ook voor de keuze van een bepaald preparaat. Vrouwen met bewezen risico op trombose en sterke rooksters zouden de pil niet mogen nemen.

44. Kan tijdens de pilinname het cervixslijm worden waargenomen?

In de regel niet. Bij pilgebruik nemen veel vrouwen weliswaar een witte, dikke afscheiding aan de schede waar, die echter niet als cervixslijm kan worden beoordeeld.

45. Heeft de duur van het pilgebruik een invloed op de cycli na het stoppen met de pil?

Neen.

46. Welke cyclussituaties zijn na het stoppen met de pil te verwachten?

In de meeste gevallen treedt na het stoppen met de pil een normale cyclus op. Belangrijke cyclusstoringen zijn zelden en nemen na de 1e–3e cyclus snel af. Mogelijke storingen zijn gele lichaamsinsufficiëntie, monofasische cycli, verlengde eirijpingsfase, verlengde cyclus, storingen van het cervixslijm.

47. Hoe vaak treden na het stoppen met de pil bloedingsstoringen op?

In de eerste cyclus na de pil komen verlengde cycli (langer dan 35 dagen) – en daarmee verlate menstruatiebloedingen – 3–4 maal zo vaak voor als in de normale situatie. In de volgende 5 cycli treden ze nog dubbel zo vaak op.

48. Hoe vaak is na het stoppen met de pil het slijmsymptoom gestoord?

Na het stoppen met de pil kan de slijmwaarneming bemoeilijkt zijn. Bijvoorbeeld kunnen lange slijmfasen optreden, waarbij het cervixslijm niet steeds zijn optimale kwaliteit bereikt. Omgekeerd kunnen bij ontbrekende eirijping lange fasen optreden, waarin geen cervixslijm voorhanden is. Toch toont de studie van het onderzoekscentrum in Düsseldorf, dat reeds in de eerste cyclus ‘post pil’ 82% van de vrouwen rekbaar, transparant cervixslijm waarnemen (95% in de normale situatie).

49. Hoe vaak komen verlengde eirijpingsfasen voor na het stoppen met de pil?

Volgens een studie van het onderzoekscentrum in Düsseldorf treedt de eerste eisprong in ongeveer 60% van de gevallen op tijd of met een lichte vertraging op, d.w.z. met een vertraging van 1–2 weken. De gemiddelde lengte van de eirijpingsfase is in de eerste cyclus ‘post pil’ rond 20 dagen, dus 4 dagen langer dan bij vrouwen die zich in de normale cyclussituatie bevinden. Na het eerste jaar is dit verschil verdwenen.

50. Hoe vaak komen monofasische cycli voor na het stoppen met de pil?

Een monofasische cyclus komt naargelang de leeftijdsgroep 4–7 keer vaker voor als in de normale situatie:

 19 tot 24-jarigen 25 tot 30-jarigen
normaal 3,7 %1,8 %
post pil 17,7 %13,3 %

In afzonderlijke gevallen verlaat de eisprong verder en duurt het monofasisch temperatuurverloop tot meerdere maanden. Niet zelden hadden zulke vrouwen reeds vóór het pilgebruik instabiele cycli.

51. Hoe vaak treedt gele lichaamsinsufficiëntie na het stoppen met de pil op?

Een gele lichaamsinsufficiëntie treedt in de eerste cyclus na pil 2–3 maal zo vaak op als in de normale situatie en is ook na een jaar nog haast twee keer zo frequent.

52. Is het mogelijk om na het stoppen met de pil dezelfde interpretatieregels voor het cervixslijm te gebruiken als in de borstvoedingsperiode of in de overgangsjaren?

Neen. De meeste cycli na het stoppen met de pil zijn niet of weinig gestoord, d.w.z. dat men onmiddellijk met de volle vruchtbaarheid rekening moet houden. In de borstvoedingsperiode en in de overgangsjaren is de vruchtbaarheid daarentegen verminderd. Eisprongen vinden dan minder plaats.

Zaadcellen

53. Hoe lang duurt de bevruchtingscapaciteit van de zaadcellen?

Een doorslaggevende invloedfactor op de duur van de overlevingstijd van de zaadcellen is het milieu dat ze in de schede vinden. In de onvruchtbare fase van de cyclus sterven ze bepaald door de zure ph-waarde in de schede voor ongeveer ¾ binnen een ½ tot 3 uur af.

Het cervixslijm dat in de vruchtbare periode in de schede vloeit, biedt het gunstigste milieu voor de zaadcellen aan. Het is basis (alkalisch) en beschermt de zaadcellen tegen de zure schede. Bovendien levert het hen energie door de ingesloten suikers. Onder deze optimale omstandigheden wordt de duur van de bevruchtingscapaciteit gewoonlijk met 2 – 4 dagen aangegeven.

Voor een effectieve Sensiplan-methodiek gaat het echter om de maximale tijdspanne, waarbinnen zaadcellen kunnen bevruchten. De resultaten van het Sensiplan-onderzoek hebben aangegeven dat de bevruchtingscapaciteit in enkele gevallen tot 5 dagen en meer kan bedragen. Men moet aannemen dat het hierbij om hoogvruchtbare zaadcellen gaat en tegelijk om de ideale situatie bij de vrouw. Deze ‘uitzonderingen’ worden weliswaar niet door de Sensiplan-regels gedekt, maar treden te zelden op om de methodezekerheid wezenlijk te beïnvloeden.

54. Hoeveel tijd hebben de zaadcellen nodig om bij de eicel te komen?

De bevruchting vindt plaats in het buitenste derde van de eileider. Tot daar leggen de zaadcellen in het lichaam van de vrouw een afstand van 15–18 cm af. Per minuut leggen ze ca. 3 mm (= 60 keer hun lengte)

55. Kan een vrouw bij een zaaduitstorting in het bad zwanger worden?

Fundamenteel neen! De zaadcellen worden in het water door de druk vernietigd. Als in het bad geslachtsgemeenschap plaatsvindt, dan kan er wel een zwangerschap optreden.

Betrouwbaarheid

56. Hoe zeker is de Sensiplan-methode?

Sinds 1984 wordt aan de universiteit van Düsseldorf een prospectieve studie rond Sensiplan-gebruik gehouden. Deze studie wordt nu verdergezet aan de universiteit van Heidelberg. Het belangrijkste punt is de controle van de gebruikerszekerheid van de methode. De deelnemers werden in twee groepen ingedeeld: uitsluitend Sensiplan-gebruikers en vrouwen die bij gelegenheid een barrièremethode in de vruchtbare periode gebruiken (mix-groep).

Stand 2005

57. Hoe hoog is de methodezekerheid van Sensiplan ?

Van de 13 ongeplande zwangerschappen die in de gebruikersbetrouwbaarheidsstudie voor de methodiek van Sensiplan optreden, waren drie methodefouten. Daarmee bereikt Sensiplan een (zeer lage) Pearl-index onder 0,5

58. Hoe hoog is de gebruikerszekerheid van Sensiplan?

De Pearl-index voor de gebruikersbetrouwbaarheid van Sensiplan ligt op 1,6 voor de Sensiplan-groep en 2,2 in de mix-groep.

59. Hoe zeker is Sensiplan in de overgangsjaren?

Over de betrouwbaarheid van Sensiplan in de overgangsjaren kunnen nog geen definitieve cijfers worden gegeven. Met moet echter rekening houden met het feit dat de vruchtbaarheid in de overgangsjaren over het algemeen lager ligt.

60. Hoe zeker is Sensiplan in de borstvoedingsperiode?

Er is momenteel geen Pearl-index die de betrouwbaarheid van Sensiplan in de borstvoedingsperiode meet. Over het algemeen gaat men ervan uit dat een vrouw, die volledige borstvoeding geeft, geen bijvoeding geeft en nog geen regels heeft gehad, vóór de eerste 6 maanden na de bevalling een kans op zwangerschap heeft van maximaal 2%.

Spiraal

61. Hoe werkt het spiraaltje (IUD = Intra Uterine Device)?

Bij de spiralen die bij ons gebruikt worden, gaat het ofwel om zogenaamde koperspiraaltjes, ofwel om hormoonspiraaltjes. Bij koperspiraaltjes geeft de fijne koperdraad, waarmee de spiraal omwikkeld is, voortdurend kleine hoeveelheden koper vrij. De werking is nog niet volledig bekend. Men neemt aan dat

  • deze koperionen het milieu van de baarmoederhals evenals de baarmoeder voor de zaadcellen ongunstig verandert – ze worden in hun beweeglijkheid gestoord,
  • de beweeglijkheid van de eileiders beïnvloedt wordt en zo de bevruchte eicel te vroeg of te laat in de baarmoeder terecht komt,
  • het vreemde lichaam in de baarmoeder de innesteling verhindert, wanneer het tot een bevruchting is gekomen.

Bij hormoonspiraaltjes zit rond het steeltje een klein reservoir dat voortdurend het progestativum levonorgestrel vrijgeeft. De hormonen verhinderen de bevruchting vermoedelijk via 2 mechanismen, een taaiere slijmprop in de baarmoederhals en een onderdrukking van de opbouw van het baarmoederslijmvlies.

62. Welke gezondheidsproblemen kunnen door het spiraaltje ontstaan?

In de eerste weken kunnen pijn en tussenbloedingen optreden. Bij de meeste vrouwen heeft het lichaam zich na drie maanden aan het spiraaltje aangepast.

De menstruatiebloedingen kunnen sterker worden en langer duren.

Sommige vrouwen lijden aan pijnlijke onderbuikkrampen en tussenbloedingen.

Tijdens het eerste jaar na het inbrengen van het spiraaltje treden vaker onderbuikontstekingen op, waarmee het risico op onvruchtbaarheid stijgt (wegens de mogelijke verkleving van de eileiders). Daarom zouden vrouwen, die nog geen kinderen hebben gebaard, geen spiraaltje mogen krijgen.

Overgangsjaren

63. Welke invloed hebben de hormoonpreparaten in de overgangsjaren op het cervixslijm en de temperatuur?

Zodra een vrouw hormoonpreparaten (oestrogenen) neemt, kan ze geen zekere conclusies meer trekken uit haar cycluswaarnemingen.

64. Verandert het temperatuurniveau wanneer de overgangsjaren beginnen?

Dat weten wij nog niet!

65. Beginnen de overgangsjaren vroeger, wanneer nog maar één eierstok beschikbaar is?

Neen.

Cyclusinterpretatie

66. Hoe komen de regels voor de cyclusinterpretatie tot stand?

De regels die we vandaag kennen, zijn het resultaat van jarenlang onderzoek. Sensiplan-geneeskundige inzichten over de cyclus van de vrouw en het tijdstip van de eisprong werden steeds opnieuw in verschillende regels ingepast, getoetst en eventueel verbeterd. Met behulp van moderne onderzoeksmethoden (echografie, hormoonanalyse) zijn b.v. de samenhang van temperatuurstijging en eisprong aangetoond. Zo kon men b.v. de regel ‘3 hogere temperaturen na 6 lage’ bevestigen. Een overzicht over de historische ontwikkeling en de nieuwste stand van zaken inzake onderzoek is te vinden in het boek Raith E., Frank P., Freundl. G ‘Natürliche Familienplanung heute’ (zie Literatuur)

67. Kan een vrouw met onregelmatige cycli Sensiplan gebruiken?

Ja. Net door de zelfobservatie kan ze ervaren, welke de oorzaken voor de onregelmatigheid zijn. Ze leert haar reacties op verschillende invloeden kennen en kan vaststellen, wanneer de eisprong of de menstruatie plaats vindt.

Door een verlating van de eisprong kan wel een langere vruchtbare fase ontstaan en daarmee een langere onthoudingsperiode. Dan is het een vraag van aanvaardbaarheid of een paar Sensiplan wil gebruiken.

68. Wat doen, wanneer in de temperatuurstijgingsfase veranderingen in de levensgewoonten optreden?

Afwijkingen van de gewone levensgewoonten kunnen de ochtendtemperatuur beïnvloeden en in bepaalde situaties een temperatuurstijging vervalsen. Met toenemende Sensiplan-ervaring kan een vrouw beoordelen welke veranderingen bij haar een invloed hebben. In de leerfase zou elke afwijkende temperatuur tussen haakjes moeten worden gezet. Bij de interpretatie mag er geen rekening mee worden gehouden.

69. Hoe lang duurt de ‘avond’ voordat de vruchtbare periode begint?

“Tot het inslapen” voor zover dit vóór het begin van de volgende dag ligt (24.00 uur, datumgrens).

70. Wanneer begint de ‘avond’ op het einde van de vruchtbare periode?

“Kort vóór of na het journaal.” Hier wordt geen precies uur voorgeschreven.

71. Hoe lang mag de afstand tussen de slijmpiekdag en de temperatuurstijging zijn?

Gewoonlijk ligt de slijmpiekdag 5 dagen vóór de eerste hogere meting tot drie dagen erna, maar volgens de nieuwste inzichten in de cyclus kan deze afstand ook langer zijn en hoeft men zich dus geen zorgen te maken.

72. Waarom komt soms nog na de temperatuurstijging en de slijmpiekdag een 2e slijmontwikkeling?

Sommige vrouwen nemen in de temperatuurverhoging een nieuw optreden van slijm waar. Meestal gaat het om een witte, dikke afscheiding, die niet de kwaliteit van het voorafgaande cervixslijm benadert. Of het dan om cervixslijm gaat is niet zeker. Men vermoedt dat het afscheidingen van de schedewand zouden kunnen zijn. Afgezien daarvan is een verder optreden van slijm na afgesloten interpretatie in dubbele controle van geen betekenis.

Typisch voor de laatste dagen van de cyclus is het opnieuw optreden van cervixslijm, meestal van het type S+. De reden is het dalen van de progesteronspiegel, terwijl het gele lichaam langzaam zijn werking stopt. Daardoor overheerst het aandeel van het oestrogeen in het bloed. Voor de vrouw kan deze waarneming een teken van de komende bloeding zijn, maar niet wijzen op een nieuwe fase met vruchtbaarheid.

73. Hoe lang moet je rekening houden met een vroege temperatuurstijging bij het toepassen van de min-8-regel?

Bij de analyse van de cycli in het kader van het cyclusonderzoek kwam het volgende naar voren:

vervroegingen van 3 dagen of meer voor de vroegste eerste hogere meting uit 12 voorafgaande cycli zijn extreem zelden.

  1. Vervroegingen van 1-2 dagen blijven geen eenmalige gebeurtenis, maar herhalen zich in de nabije toekomst met grote waarschijnlijkheid. In 95% van de cycli treedt in het daaropvolgende jaar dezelfde vroegste eerste hogere meting opnieuw op, in de loop van 2 jaren zelfs in 98% van de cycli.
  2. In de loop van de jaren moet een vrouw natuurlijk met een vervroeging van de temperatuurstijging en een verkorting van haar cycli rekening houden.

Besluit: steeds geldt de vroegste eerste hogere meting uit alle (ten minste echter uit 12) cycli.

74. Hoe kan ik paren begeleiden die in elke consultatie monofasische cycli hebben?

Samen met het paar de cycli interpreteren en mogelijke bijzonderheden navragen en bespreken (ev. situatie na pil of miskraam…)

Wanneer je samen in de consultatie niet verder komt, kun je contact opnemen met de regionale werkgroep of het nationaal secretariaat.

Indien er acute kinderwens bestaat, is het zinvol het paar naar de arts door te verwijzen.

Storingen

75. Wat is een ‘storing’?

Een storing is een temperatuurwaarde die uit het normale niveau van de lage temperaturen uitspringt en normaal door een bepaalde gebeurtenis verklaarbaar is. Deze waarde kan de duidelijke identificatie van de temperatuurstijging storen of deze verkeerdelijk aangeven. Waarden die onder het normale niveau liggen (b.v. wegens te korte slaap) worden slechts uitzonderlijk als storing beschouwd.

76. Hoe moet je met ‘storingen’ omgaan die de ene keer wel en de andere keer geen invloed op de temperatuur hebben?

Vooreerst moet duidelijk gemaakt worden of deze ‘storingen’ in elk geval identiek zijn. Indien ja, dan kunnen de erbij horende temperaturen niet tussen haakjes worden geplaatst, omdat het de normale temperatuurvariatie voor deze vrouw is. Verder moet verduidelijkt worden of het om combinaties van verschillende storingen gaat, b.v. alcohol en laat gaan slapen, alcohol en late meettijd, alcohol en gestoorde nachtrust enz. In deze gevallen moet je de afzonderlijke storingen afzonderlijk bekijken.

77. Hoe ga ik om met de overgang van zomer- naar wintertijd (en omgekeerd) voor de temperatuur?

Deze overgang van het uur is in principe een verschuiving met één uur van de wektijd. Normaal ligt ze binnen een meettijdverschuiving die nog mogelijk is. De vrouw zou de dag op de cycluskaart moeten aanduiden en later beoordelen of het niveau van de temperatuurcurve veranderd is.

78. Hoe ga ik om met tijdsverschillen op verre reizen?

Principieel worden tijdverschillen als andere storingen behandeld: ze worden op de cycluskaart genoteerd en ev. tussen haakjes gezet. Belangrijk bij de temperatuurinterpretatie is het feit dat alleen vergelijkbare waarden kunnen beschouwd worden. In elk geval zou de temperatuur steeds bij het opstaan moeten worden gemeten. Als de reis langer duurt, dan past het lichaam zich aan het nieuwe ritme aan. Bij onduidelijk temperatuurverloop moeten de waarden voor de volledige duur van de reis tussen haakjes worden geplaatst, zodat een interpretatie pas later mogelijk wordt.

79. Hoeveel mag je je in bed bewegen opdat de basale ochtendtemperatuur niet zou worden beïnvloed?

Principieel kan men zeggen dat vóór het meten geen enkele lichamelijke activiteit mag plaatsvinden. Bij deze lichamelijke activiteiten horen b.v. eten en drinken, opstaan en roken.

De analoge thermometer zou ‘s avonds moeten worden afgeslagen.

Sensiplan-mix

80. Hoe kan ik een paar begeleiden dat in de vruchtbare periode gemeenschap heeft met condooms?

Het paar moet je op de verschillende methodebetrouwbaarheid van Sensiplan en van condooms wijzen en op de risico‘s van selectief condoomgebruik in de hoogvruchtbare periode.